Als je over jezelf gaat schrijven kun je herinneringen bijeengaren en aan elkaar plakken, je ontdekt lijnen die je eerst niet zag en speelt met je leven. Door mijn eigen geschiedenis opnieuw vorm te geven, kreeg ik weer plezier in het schrijven. Tegelijkertijd besefte ik dat er altijd onbeantwoorde vragen zullen blijven.
Zo heb ik bijvoorbeeld nooit begrepen waarom ik mijn moeder op mijn vierde niet eerlijk heb gezegd dat ik niets rook toen ze een bos bloemen onder mijn neus hield.
Het was niet lang nadat mijn amandelen waren geknipt. Een periode van oneindig veel ijsjes eten, waarin ik in het grote bed van mijn ouders mocht liggen tussen alle cadeautjes die ik van de buren uit de portiek had gekregen.
‘Ruik eens hoe lekker,’ zei mijn moeder. De rozen waren lichtroze, mijn lievelingskleur in die tijd.
Ik snoof, inhaleerde diep, maar rook niets.
‘Lekker,’ zei ik om mijn moeder niet teleur te stellen.
Pas acht jaar later vertelde ik het aan mijn ouders.
Mijn bekentenis
Aan de voetstappen van mijn vader hoorde ik dat er iets mis was. Zonder kloppen viel hij mijn kamer binnen.
‘Heb jij die ketel op gezet?‘
‘Is er dan wat?’
‘Weet je wel dat we er bijna waren geweest?’ De vlam was uitgewaaid. Hij had net een sigaret willen opsteken, toen hij de geur van gas opsnoof die vanonder de keukendeur opsteeg.
‘U moet ook niet roken.’
Hij keek me aan, nam een haal en zei: ‘Ik zie dat je het niet expres hebt gedaan. Voortaan wel beter opletten jij. Ze hebben niet voor niets een geurtje aan het gas toegevoegd.’
Hij hield de deurklink al in zijn handen toen ik zei: ‘Ik kan niet ruiken.’
Hij draaide zich abrupt om.
‘Wat is dit voor onzin?’
‘Ik kan niet ruiken,’ herhaalde ik even later in de huiskamer, waar mijn moeder bij was.
Ze zaten naast elkaar op de bank, mijn ouders. Normaal leunde mijn moeder tegen mijn vader aan of sloeg hij zijn arm om haar heen, nu niet. Ze zaten stijf rechtop naast elkaar en zwegen. Ze wisten niet of ik hun voorloog of niet.
Ik wist niet wat ik met de stilte aan moest. Eens moest ik toch zeggen dat ik, net als mijn dove broertje David, een dood zintuig had. Ik kon mijn tong wel afbijten. Wat zou het dat ze het wisten?
‘Proef je wel wat?’ vroeg mijn vader.
‘Ik proef heus wel als de melk bedorven is.’
Dat was trouwens niet waar, ik voelde het doordat de brokken tegen mijn gehemelte bleven kleven.
‘Vervelend voor je,’ zei mijn moeder.
De lakmoesproef
Mijn vader besloot me met een test op de proef te stellen. Een paar dagen later kwam hij thuis met verse pens.
‘Voor de hond van de buren,’ zei hij tegen mijn moeder die hem verbaasd aankeek. Ze wist dat mijn vader niet veel op had met huisdieren, al vond hij de Keeshond van de buren, die ook nog eens Keesje heette, best oké.
David kneep zijn neus dicht toen mijn vader vroeg of ik het vlees naar de buren wilde brengen.
Ik veronderstelde dat iemand een scheet had gelaten, want ook dan trok Daaf een gekke bek.
Mijn buurmeisje vroeg of ik die troep voortaan thuis wilde laten toen ik het bakje van Keesje vulde. Die was in zijn element.
‘Hoezo?’ vroeg ik aan mijn buurmeisje.
‘Verse pens, trut, dat stinkt erger dan stront, het is gewoon crimineel.’
Zonder dat ik het doorhad was ik cum laude geslaagd voor de test. Mijn ouders waren er nu definitief van overtuigd dat ik niet kon ruiken.
Daarmee was de zaak afgedaan.
Recente reacties