Een bijverschijnsel van de Corona crisis en de sociale isolatie is dat bij oude mensen de oorlog weer opspeelt. Ik merk het aan mijn moeder die nog net geen acht was toen de oorlog begon. ‘Natuurlijk is het nu anders,’ zegt ze. ‘We hebben telefoon (helaas is ze niet handig met de sociale media), licht en tv, maar toen moesten we ook zoveel mogelijk binnen blijven. Je wist niet hoelang het allemaal zou duren en welke maatregelen er nog zouden volgen. We betaalden honderd gulden voor een kilo appels.’
Toen was er sprake van een menselijke onderdrukker die selectief groepen vervolgde, nu een onzichtbaar virus dat geen onderscheid maakt in wie het treft.
Destijds was het heel ongewis hoe mensen zich gedroegen. Je behulpzame buurman kon zomaar bij de NSB zitten, of je zwager die uit zichzelf in het land van de bezetter ging werken. Anderen kozen juist voor het verzet. Oorlog als een virus dat ingrijpt op de menselijke geest.
In het manuscript dat ik onlangs afrondde, speelt de Tweede Wereldoorlog een belangrijke rol. Twee musici, hij joods en zij niet-joods, gemengd gehuwden die in de oorlog drie kinderen kregen. Zij kon ‘gewoon’ doorspelen en hij niet, collega-musici die verdwenen, of die zich bij de NSB aansloten om inkomen te genereren. Wie was goed en wie was kwaad? Wie kon je vertrouwen? Welk lot stond je joodse collega’s (en misschien ook jezelf) te wachten?
Dat de oorlog tot in zeker twee of drie generaties daarna nog doorwerkt, wordt ook duidelijk in mijn boek door het tragische verhaal van de kinderen van de musici, die een leven lang de naweeën van de oorlog voelden en nog voelen.
Elke keer als ik vluchtelingkinderen zie, op het beeldscherm of in de krant, vraag ik me dat af: hoelang zal de oorlog in hun en hun nazaten, nog voortleven?
Onlangs zong Hadewich Minis bij M de oorlogsklassieker ‘We’ll meet again’, van Vera Lynn. De Engelse zangeres die inmiddels 103 jaar is – ze werd in hetzelfde jaar geboren als mijn twee hoofdpersonen – en wiens naam voor altijd verbonden is met dit lied, maakt nu een revival van haar oorlogssong mee.
‘We’ll meet again,’ het lied dat symbool stond voor soldaten die in de Tweede Wereldoorlog naar het front vertrokken en de belofte dat ze hun geliefden ooit weer terug zouden zien.
Minis zong het krachtig, mijn moeder keek, was ontroerd en ontdaan. De oorlog kwam nog sterker binnen, de herinnering aan haar vader die in het laatste oorlogsjaar een longontsteking had, wiens grootste verlangen een witte boterham met boter en suiker was, de tulpenbollen die ze noodgedwongen moesten eten.
Mensen als mijn moeder, die de tachtig ruim gepasseerd zijn, in wiens hoofd oorlogsherinneringen rondspoken en die bezoek en hulp afhouden uit angst voor het gevreesde virus, mogen hopen dat ze ooit weer onbekommerd bij hun kinderen, kleinkinderen en vriendinnen langs kunnen. We’ll meet again. De onzichtbare Corona-vijand zorgde ervoor dat de allergrootste oorlogssong ever weer op de hitlijst kwam. Een schrale troost.